Het is heel simpel. Alle artikelen die op deze website staan, verdienen 5 sterren. Wij laten jou kennismaken met de lekkerste, verrassendste, rauwste en eigenzinnigste plekjes in…

Pledooi voor sekstoerisme in eigen land
Deze week is de film Paradise love in de zalen te zien: een film over ‘Sugar Mama’s’ die de sekstoerist uithangen in Kenia. Ons advies: laat die Kenianen en Thaise jongetjes voor wat ze zijn. De Vlaamse man mag dan misschien niet zo aanlokkelijk zijn met zijn bleke lijf en laag machogehalte, maar vergis je niet: ook hij is al exotisch genoeg! Je hoeft echt niet ver te zoeken om een speciaal geval op te scharrelen en wees gerust: al spreekt hij je taal, begrijpen zal hij je nooit.
Daarom voeren wij dus een pleidooi voor sekstoerisme in eigen land: snel, goedkoop (je moet geen overnachting betalen) en je maakt tenminste geen misbruik van hulpeloze mensen (of toch niet écht…). Als je wil, kan je er zelfs winst uit slaan en blijven ontbijten – wat we evenwel afraden. Neem dus maar snel de trein en geniet van de vrijheid van anonimiteit in een vreemde stad. Maar naar welke stad moet je nu voor welke soort man?
Van Limburgers kunnen we enkel vertellen wat we er via via over hebben gehoord, aangezien we zelf nog nooit een reden hebben gehad om naar Limburg af te reizen. Volgens onze bronnen zijn Limburgers heel eenvoudige mensen, verwacht dus niet dat je op één nacht de Kamasutra gaat uitlezen. Maar er is ons ook positief nieuws over de Limburgse man ter ore gekomen: hij zou heel gezond en potent zijn, daar hij zich bijna uitsluitend voedert met appels. Voor je vertrekt willen we wel nog meegeven dat je best zelf condooms meeneemt, want we kunnen niet met zekerheid zeggen of de Limburger reeds vertrouwd is met het concept voorbehoedmiddelen.
Wie houdt van risico’s moet voor Oost-Vlaanderen gaan. Gent en Aalst liggen zowel geografisch als qua mentaliteit te ver uiteen om hier een lijn in te kunnen trekken. De Oost-Vlaming is als een kat in een zak: ofwel zit je met een geestige Gentenaar, ofwel zit je met iemand die je ongegeneerd op de meest zichtbare plaats langs achter neemt en dat het liefst nog laat filmen. Je moet er voor zijn…
Over West-Vlamingen kunnen we kort maar krachtig zijn. DON’T. Hoewel in het voordeel van de West-Vlaamse man speelt dat je hem even weinig verstaat als een Thaise analfabeet, toch willen we echt niet op ons geweten hebben dat iemand naar daar zou gaan. Het zou immers een ramp zijn als zo’n wilde nacht in de polders toch zou uitmonden in een huwelijk en je daar effectief moet blijven wonen.
Wie kwaliteit wil, moet zeker niet naar Leuven afzakken. Niet alleen bots je daar enkel op bierbuiken, maar de kans is ook groot dat je van een kale reis thuiskomt. Er is immers nog zoveel sociale controle in dit dorp, dat de Leuvenaar weigerachtig kan staan tegenover het idee om zomaar met een sekstoerist in de koffer te duiken. Bovendien is het enige wat de Leuvenaar ‘s nachts recht krijgt zijn rechterarm om bier binnen te gieten.
Dan rest ons nog onze eigen Antwerpse kerel. Een tikkeltje arrogant, maar dat merk je niet in het donker en als puntje bij paaltje komt moet je het geen twee keer vragen. Ruimdenkendheid zit dan ook in de Antwerpse genen ingebakken. Het is zeker geen toeval dat de anale driehoek zich in deze provincie bevindt. Bovendien zijn er vanuit etymologisch standpunt aanwijzingen dat de Antwerpenaar zijn toeristen met veel zorg onder handen neemt: vergeet niet dat ‘Antwerpen’ komt van het weinig aan de fantasie overlatende ‘handwerpen’. Voor ieder wat wils dus in België, maar doe ons toch maar sekstoerisme in eigen stad!
(Als je met je Antwerpse seksslaaf naar de film Paradise Love wil: hij is dagelijks te zien in Cartoon’s.)

Urbanus: Vlaamsch Trotsch
Ik heb een rare eigenschap: als Nederlander ken ik het hele repertoire van Urbanus uit mijn hoofd. Regelmatig schieten zijn teksten door mijn hoofd en wordt mijn omgeving gek als ik weer eens een performance doe van Madammen in ’n Bontjas. Een vriendinnetje woont in Gent en nodigde ons vorig jaar uit voor de Gentse feesten, omdat wij dit WAAANZINNIG zouden vinden en die kans konden we natuurlijk niet laten liggen. Toen ik hoorde dat Urbanus zou optreden, werd ik lichtelijk gek, omdat ik mijn held eindelijk eens in levende lijven zou zien. Maar goed, Nederlanders die dol zijn op deze komiek, cabaratier, zanger en acteur -dus in mijn woorden een Vlaamse alleskunner- daar zijn er maar weinig van. Dus het was behoorlijk lastig om mijn vriendinnen mee te loodsen naar zijn optreden. Daar kwam ook nog eens bij dat Gent die avond geteisterd werd door tropische regenbuien en het optreden van Urbanus in de open lucht plaatsvond. Geen nood aan de man, ik stond (bijna) vooraan! Terwijl ik vrienden had gemaakt met de jongens voor mij, zodat ik stiekem een paar meter dichter bij mijn held zou staan, kwam Urbanus op. Hij had niet zomaar een outfit aan, maar een compleet krantenpakket met waarschijnlijk het laatste nieuws erop. Het leek wel of Red Bull een energiebommetje had losgelaten op het podium. De sfeer zat er lekker in met Hottentot hier en Hottentot daar, maar toen Maddammen met een Bontjas uit de speakers schalde was ik om. Mijn nieuwe vrienden leken verbaasd dat ik de hele tekst uit mijn hoofd kende en toen ze erachter kwamen dat ik niet uit België kwam maar uit Nederland, vielen hun ogen zowat uit hun kassen. ALLEEE ZIJ IS VAN NEDERLAND, EN ZIJ KENT URBANUS! Die blik, die woorden, daar kon het optreden van Urbanus niet tegenop. Ik voelde me een echte Vlaming en dat voelde goed. Door: Isabelle Cannoo

Doe mij maar Coffeelabs
Een aantal keer per jaar reis ik vanuit Amsterdam richting Antwerpen, om me een paar dagen onder te dompelen in de Vlaamse cultuur. Ik ga niet alleen twee keer per jaar voor de zogeheten Solden, maar juist ook om lekker op het terras te zitten, op café te gaan en vooral voor de kunst van de barista’s. Want die koffieeee…
In Antwerpen komt de creativiteit je tegemoet. Zo zat ik een aantal maanden geleden op het dak van Coffeelabs, waar de bovenste verdieping was omgetoverd tot start-up, café, restaurant, bar en creatieve broedplaats. En niet onbelangrijk: ze hadden een heel groot dakterras. Het zat nog in een heuse opstartfase, er was geen pinautomaat en overal stonden nog dozen, maar je zag jongens en meisjes aan tafels koffie drinken waar de beste ideeën ontstonden.
De broodjes waren voortreffelijk, de sapjes werden ter plekke vers geperst en we zaten daar maar gewoon, op het kunstgras, steeds verkassend om de laatste zonnestraaltjes op te pikken. Natuurlijk is Amsterdam ook bomvol met hippe tentjes inclusief gratis wifi en verse superfoodsalades, maar juist die imperfectie die ik zag in Antwerpen, raakte mij. Het ging niet om zoveel mogelijk geld te verdienen, maar om een plek te creëren voor jonge creatievelingen, die op hun beurt weer mee zouden werken aan het succes van deze leuke plek.
De zon was gezakt, de koffie had plaatsgemaakt voor een lekkere Duvel en wij waren stil.
Door: Isabelle Cannoo

Liever niets
Mijn naam is Vincent Van Meenen, ik ben 23 jaar en ik woon en studeer sinds vijf jaar in Antwerpen. Ik behoor tot de elite: ik drink Ginger spice in de Cafénation en koop mijn kleren tweedehands. ’s Nachts feest ik in DE Studio of drink ik in de café’s rond het Mechelse Plein waar ik woon. Ruzie ken ik vooral van dronken mensen en van een wandelaar in het centrum die kwaad is omdat mijn fiets zijn voetpad verspert.
Dat die wandelaar me de huid vol scheldt beschouw ik als normaal. Antwerpen is een grote stad en hoe meer mensen met elkaar in contact komen, hoe eenduidiger en duidelijker hun signalen. Ik beeld me in dat hij gefrustreerd is, dat hij in ’t Pallieterke een artikel over drugsjongeren leest, dat hij bang is voor zijn veiligheid. Ik kijk hem hooghartig aan. “U hoeft niet te vloeken,” zeg ik. Ik heb blauwe ogen, ik ben een echte Vlaamse jongen. Dat is voor hem een teleurstelling, of beeld ik me dat in?
Mijn grootvader was ‘een zwarte’. Na de bevrijding heeft hij twee dagen in de leeuwenkooi gezeten omdat hij bij de ‘verkeerde’ jeugdbeweging was. Hij praat daar niet graag over. Hij woont in Berchem en heeft een abonnement op ’t Pallieterke. Op zaterdag komt hij naar de markt op het Theaterplein en drinken we iets in café Robinson: hij een bolleke, ik een thee. Hij noemt het een ‘echt’ café, volks. Normaal zou ik er niet komen, maar voor mijn grootvader maak ik een uitzondering en we klinken op de toekomst. Opa en ik hebben dezelfde handen: klein, met dikke vingers. We praten niet over politiek, maar op ons tafeltje ligt De gazet van Antwerpen. De krant kopt met de verhoogde inschrijvingsgelden voor vreemdelingen en mijn opa werpt er een blik op. “Dat werd tijd”, zegt hij.
De wandelaar vond ik een vervelende fascist, maar mijn opa is een lieve mens.
Vorig jaar maakte ik reportages over allochtone armoede in Antwerpen. Ik bezocht er de Nederlandse taallessen van buurtcentrum De Wijk in Antwerpen Noord. TaalOor is een initiatief van Samenlevingsopbouw, waarbij Nederlandstalige vrijwilligers elke dinsdagavond anderstaligen in groepjes gratis Nederlands leren. Ik vroeg aan de deelnemers hoe en of ze rondkwamen. In gebrekkig Nederlands wisten de meesten me uit te leggen hoe lang ze hier waren en wat ze verdienden, of hoeveel uitkering ze kregen. Sommigen hadden veel gewerkt in hun leven, anderen nog bijna niet. Er waren vrouwen bij die niet wisten hoe hun man de huur betaalde, maar ook mensen die nog wachtten op een uitkering. De meesten hadden geen baan. Eén iemand verbleef illegaal in ons land. Hij had mijn leeftijd en we droegen hetzelfde vuur in de ogen. Hij zei dat hij weinig kon doen, dat hij geen rechten had, maar zijn Nederlands was het beste van allemaal.
Mijn vrienden wonen bijna allemaal in Antwerpen. De meesten staan op de rand van het volwassen leven, hebben hun studies beëindigd en komen nu op de arbeidsmarkt. Het zijn allemaal hoogopgeleiden, maar ze zijn niet erg gelukkig. Sommigen nemen antidepressiva, anderen drinken gewoon veel, nog anderen storten zich vol overgave op meerdere jobs. “De keukenvloer van het volwassen leven is hard en koud”, zeggen ze. Toen ze nog studeerden waren dit blije mensen. Sommige van hen willen nog steeds de wereld veranderen. Anderen zijn gedesillusioneerd omdat ze te veel kranten lezen. Nog anderen zijn alleen kwaad en gaan dansen. Eén iemand vindt het allemaal vergeefs en wil gewoon dat de mensen haar graag zien.
Ik woon in een kotgebouw met een grote gemeenschappelijke keuken. We behoren allemaal tot een artistieke blanke studerende elite die gemakkelijk rondkomt. We hebben ouders die betalen: ouders die in banken werken of als dokter in een eigen praktijk.
In de keuken praten we over Paul van Ostayen, over het deficit van de democratie, over de man die zichzelf in brand steekt in Frankrijk, over het moreel failliet van het ACW, over belangenvermenging en over de Occupy-beweging. Iemand heeft vriendinnen die op elke Occupy-volksvergadering door de politie met geweld uit elkaar worden gedreven. Iemand die ze kent heeft door gevechten met de politie zijn heup gebroken. Iemand anders vindt dat hoofddoeken veel kleurrijker zijn dan de grijze kleren van de autochtone bevolking. Nog iemand anders heeft het over een Armeniër die als ze vragen waar hij vandaan komt alleen maar zegt dat zijn vrouw een Poolse is, omdat dat beter klinkt: ”Want Polen zijn goede werkers.”
De eenduidigste stemmen klinken het hardst door, ook aan de keukentafel, ook op café. Er is weinig tijd om kwesties grondig te onderzoeken en naar nuance wordt niet geluisterd. In een drijfzand van informatie is het verraderlijk om positie in te nemen, hoe graag we dat ook zouden willen, hoe graag we ook zouden vechten voor de goede zaak. Zo wordt verantwoordelijkheid een woord dat lijkt uitgevonden om anderen iets te verwijten. We zijn jong en we willen het beste voor iedereen, voor A, voor ons. Maar we vermijden het debat. En natuurlijk willen we dat er iets verandert, en natuurlijk gaan we vanavond dansen. Maar vraag ons alstublieft niet om een mening, en vraag ons alstublieft geen geld. Vraag ons alstublieft liever niets.
Vincent Van Meenen

Te bont.
“Maak het niet te bont,” kreeg Maxima nog wel als advies in 2009 toen bekend werd dat ze de Dom Bontje award had gewonnen. Maar de prinses luisterde niet, want stel je voor wat haar internationale prinsessenvriendinnen zouden zeggen als ze vertelde wat die ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’-Hollanders haar nu weer verweten (“eerst mijn padre en nu dit, het is niet eerlijk!”).
Maar wie niet luisteren wil, moet op de blaren zitten. De Hollanders waren meedogenloos en gaven de Argentijnse dit jaar alwéér de beruchte award omdat ze o.a. een paar overleden wasberen om zich heen had hangen. Haar beroemde uitspraak over prins Willem-Alexander “hij is een beetje dom”, kreeg ze tien keer zo hard terug. Ze zal voortaan achter haar schouder moeten kijken of er niet één of andere verwilderde dierenactivist met rode spuitbus haar op de hielen zit…
Een grote ‘OMG Maxima draagt bont’ heisa dus, terwijl bont bijna niet meer weg te denken is uit ons straatbeeld. Mede dankzij de populaire bontkraag die gedragen wordt door boefjes die op deze manier onherkenbaar blijven op bewakingscamera’s. Maar de bontjas an sich is nog een ander verhaal. Als je in Amsterdam met een echte bontjas loopt, dan moet je oppassen, maar in Antwerpen is het dragen van een bontjas sociaal geaccepteerd. Vooral veel madammen lopen nog met een bontje uit kolonietijd (ai pijnlijk, laten we er maar niet op in gaan), maar ook creatieve studenten trekken steeds vaker een vachtje aan.
Voordat we boze mails krijgen dat ‘bont dragen zo niet cool is’, wij wijzen alleen op het feit dat er op de zaterdag-zondag markt op het Theaterplein in Antwerpen, veel bontjassen te koop zijn (en niet hypocriet doen als je wel leren schoenen draagt of foie gras eet met het kerstdiner). Maar niet alleen daar, ook in de tweedehands winkels of op de Sjacherbeurs heb je een grote kans dat je aan wijlen meneer Vos zijn vachtje kan voelen. Blaas in het bont om te kijken of er inderdaad wat diertjes zijn gesneuveld om jou warm te houden. Stel je voor dat je met een nep dood diertje over straat gaat, dan sta je pas voor aap!
Dus doe een rondje Antwerpen om je guilty treasure te scoren of om je rode spuitbus uit te proberen. Eén troost: het bont dat op het Theaterplein verkocht wordt, is ‘oud’ bont (hoe dubbelop dat ook klinkt). In de dure winkels in de Nationalestraat/ Schutterhofstraat vind je daarentegen de heavy stuff. Die zijn echt te bont.
Luister naar Urbanus’ mening:
Door: Emma Lesuis

M’as-tu vu
Hier schrijft een achtentwintigjarige urban chick. Die recht voor de raap is, single en zin heeft in een flirt! Een brave flirt want de bronstige tijger in me ligt te pitten. Nog even de spiegel erop naslaan, checken of ik een beetje van ‘best te pruimen ben’ en dan ben ik klaar voor de hotspot: het Zuid.
Mijn stalen ros kreunt onder de koers naar de Leopold de Waelplaats. De wind zucht en ik hijg. Dat belooft. Aangekomen aan het soho van de upper west side parkeer ik mijn fiets en sluit hem alsof het de chocoladebruine Bentley is die daar met open dak staat te pronken en me welhaast het ‘weer een auto minder’-plakplaatje van mijn fiets doet rukken.
Op de hoogste trap van het Museum van Schone Kunsten neem ik als een staande jachthond het panorama in me op. In voetbaltenue fietst acteur Matthias Schoenaerts voorbij, maar ik ben hier niet om BV’s te spotten maar lekker wildbraad… zoals bijvoorbeeld de goedgeschapen wasbeer, de rosse stekelstaart, de woelrat. Dus op naar de supermarkt waar met zekerheid lekker vlees voor het rapen is. Loslopend, goed verpakt of beide…
Ik kom aan bij de ‘je van het’ jetset Delhaize, ‘de Hippodroom’ geheten. Bij de ingang kan je er al voor een centje op een paardje wippen! Volgens een urban legend, door Studio Brussel de wereld ingestuurd, kunnen singles hier op vrijdagavond de ware van ‘ze leefden nog lang en gelukkig’ of de ware one night stand vinden.
Je geeft je verlangens te kennen door stokbrood en wijn op een, voor mij ongekende, manier in je kar te rangschikken. Gezien ze mij aan de infobalie weigeren de precieze codetaal prijs te geven ga ik voor een mandje. Dit daar onvoorzien gesandwicht worden omdat, ik zeg maar, mijn stokbrood is gekraakt, not my cup of tea is. Een mandje dan maar, handig voor de vlotte mobiliteit en ik hoef geen briefjes in muntstukken te wisselen of zit er een knappe man aan de kassa? Geen man aan de kassa maar daarentegen wel snoeperij aan de selderbak. In zijn kar zie ik een pak luiers, ongelukjes kunnen gebeuren maar ik voel me niet klaar voor iemand met incontinentie. POKERFACE, niet met mond open staren, niet door je mandje vallen.
Aan de drank-rayon een kudde mannen. Het type waarmee je een leuke avond op café kunt beleven of in een marginaal gevecht terecht kan komen. Wat anders belooft een donkere zonnebril binnen in een supermarkt? En is het omdat het bijna sluitingstijd is, en van je nu of nooit, dat ik steeds meer blikken zie lonken? Een jonge vrouw en man nummers zie uitwisselen? Een bejaard koppeltje al een kwartier boven de paté zie hangen? Jawel het is vrijdagavond en je wil wat!
Richting uitgang is daar die ene waar ik zo een stokbrood voor kraken zou! Hij bestudeert de chips en ik hem, naast het gezelschap van een onschuldig boodschappenmandje is hij: alleen! Tijd dus om als een spion dichterbij te sluipen en zijn koopwaar te inspecteren: een voorverpakte éénmansmaaltijd en pintjes. Zie je wel dat James Bond kijken nuttig is! Ik moet cool en casual doen maar niet onopgemerkt blijven. Maar meneer staat zo aandachtig de ingrediëntenlijst van een zak chips te bestuderen dat mijn bestaan aan hem voorbijgaat.
In een wanhoopspoging doe ik alsof ik struikel over zijn mandje en gooi me op de grond. Mond op mond beademing krijg ik niet maar wel een betoverende blik. Samen rapen we de gesneuvelde boodschappen op. En ja hoor hij is vrouw-lief-vrij en eet niet slechts chips, hij heeft thuis verse soep staan. Soep die ik graag met hem nuttigen zou. Maar dan al ons eerste meningsverschil. Nee mooiste liefde, de bacon-tucs zijn echt niet lekkerder dan de zout-tucs…
Door: Daphné Verhelst
Mark de Maan-Man
Hij heeft een blauw petje op, een Hawaiibroek aan, een geel bord in zijn hand en op zijn T-shirt staat ‘ik ben Mark de Maan-Man’. Met een grote glimlach op zijn gezicht loopt hij over de Vrijdagmarkt, gratis en voor niks krijgt hij het zonnetje erbij. Vanaf het terras kijken we nieuwsgierig naar de man die met trots zijn boodschap verkondigt aan het Vrijdagmarktse publiek: ‘’Vrouwen aan de pil krijgen minder sex-appael en brengen mannen op de rand van een zenuw-inzinking door hun droge doos en hun dorre roos.’’ Hoe kan het ook anders dat hij voor ons tafeltje stil blijft staan.
Mijn vriend leest de tekst hardop en beaamt de boodschap. Hij lacht om zijn eigen gevatheid, ik lach schaapachtig met hem mee en tik snel de rosé achterover. ‘Bent u aan de pil, mevrouw?’ vraagt de man. Wat een vragen voor een vrijdagmiddag in september, denk ik. ‘Bent u aan de vrouw, meneer?’ vraag ik terug. Hij valt, heel verstandig, op mannen, maar er moet iemand zijn om mij te waarschuwen.
Mijn ouders schuiven ook aan. De babyboomers. Maar van booming was er weinig sprake, ik heb ze nog nooit in mijn leven dronken gezien en als er een seksscène op de televisie was dan moesten we toevallig allemaal naar de wc (behalve mijn broer, maar dat is weer een ander verhaal). De man richt zich nu ook tot de mensen die mij blijkbaar ooit verwekt hebben en leest voor uit zijn zelfgemaakte folder:
“Vrouwen die al tien jaar aan de pil zijn, hebben bijna geen orgasmes meer, noch door toedoen van een man, noch aan de hand van masturbatie. Door de pil hebben ze minder libido. Daardoor krijgen ze een droge kut en een dik gat. Het dik gat is niet het grote probleem…”etc etc. Ik bestel met haast nog een rosé. ‘Maak er daar twee van,’ zegt mijn moeder snel tegen de serveerster.
Na zijn betoog, wat natuurlijk totaal niet ongemakkelijk was, mogen we van hem een kleur uitkiezen om onze relaties te testen. Mijn ouders kiezen allebei geel (ze zijn het type ‘zelfde fiets, zelfde regenbroek, zelfde mening’ zo handig). Ik kies roze en mijn vriend, hoe dom, kiest hetzelfde. ‘U heeft een extreem natte doos en u bent een extreem geil wijf,’ zegt de man tegen mijn moeder. Ook mijn vader is met zijn sokken in zijn sandalen extreem geil, ik heb een medium natte doos en mijn vriend blijkt natuurlijk op mannen te vallen.
Nu lachen we alle vier schaapachtig. Ik kijk naar mijn ouders, hebben ze dan echt (nog) seks? Ik kijk naar mijn vriend en vind die over elkaar geslagen benen plotseling heel verdacht. De rosé wordt me teveel. Ik kijk naar de man, die net zijn betoog over ‘de maanlanding is bedrog en er zitten maar 360 dagen in een jaar’ wil beginnen. ‘Nee, nee, nee,’ roepen mijn ouders in koor. Om ons te beschermen zetten ze er een punt achter. Net als vroeger toen we nog samen op de bank televisie keken.
Terwijl het zonnetje ondergaat, lachen we hem na. Maar de man is niet dom. Hij wilde gewoon een praatje maken op een vrijdagmiddag in september, de mensen bewust maken van hun onwetendheid. De mensen noemen hem de stadsgek, maar hij weet wel beter. Hij is Mark de Maan-Man.
Op Wikipedia heeft hij o.a. dit over zichzelf geschreven: Mark Peeters wil anoniem blijven en gebruikt de veelvoorkomende achternaam als pseudoniem. Zo hoopt hij een eventuele aanslag of moordpoging van NASA te voorkomen. Je kunt Mark’s betogen lezen op markpeeters.skynetblogs.be. Aanrader!
Door: Emma Lesuis

Denkend aan Holland
Toen ik anderhalf jaar geleden naar Antwerpen verhuisde, verwachtte ik aan te komen in een waar cultuurparadijs. Al van jongs af aan associeerde ik België met kunst. België was het land van de goede muziek: Brel, Toots en dEUS. België was het land van Jan Fabre, het land van meisjes met froufrous en bloemenjurkjes. Nederlandse cultuur, dat was Frans Bauer en André Hazes. In België schreef men kunst tenminste nog met een grote K. En verwachting werd waarheid. Zoveel theaters, zoveel musea! Zoveel meisjes met froufrous dat de bloemen op hun jurkjes voor mijn ogen dansten. Het Beloofde Land was bereikt.
Groot was dus de schrik toen ik onlangs een flyer zag van de nieuwe tentoonstelling in de Koningin Fabiolazaal: Hollandse modernen. Het museum voor Schone Kunsten is tot 2017 gesloten voor renovatie en vindt het zonde om haar collectie achter slot en grendel te houden. Zodoende is een deel van de collectie in de Koningin Fabiolazaal te bezichtigen. Prima, begrijpelijk, helemaal voor! Maar als de collectie duizenden meesterwerken omvat, van Marc Chagall tot James Ensor, waarom moet je dan net de Hollandse werken daar tussenuit kiezen? Wat heeft die verdorven molencultuur van mijn vaderland in godsnaam met schone kunst te maken? Maar wie weet zou het allemaal wel meevallen. Wie weet zou het zelfs een opluchting zijn en kon ik mezelf na een bezoek gewoon weer het goede Belgische leven in smijten, zonder schroom voor mijn roots.
Ik spring op mijn fiets. Oh God, daar begint het al, ik spring op mijn fiets. Ik ben zo doorzichtig, al van mijlen ver ziet men mijn Hollandse bloed door mijn Hollandse aderen stromen, traag als door oneindig laagland. Ik fiets naar een tentoonstelling over Nederlandse moderne kunst alsof ik heimwee heb. Alsof ik zo’n Nederlander ben die diep gebukt gaat onder de afwezigheid van Albert Heijn, die aan de toog bier bestelt in plaats van een pintje, die het Vlaams accent zo charmant en schattig vindt, die graag shopt op de Meir en mensen in het gezicht schreeuwt met de vraag ‘of je hier ook ergens kunt pinnen’.
Als ik aan de ingang mijn kaartje koop doe ik mijn opperste best om mijn r te laten rollen. ‘Een kaarrrtje, alstublieft’. En ik zeg ‘merci’ als ik mijn wisselgeld in ontvangst neem. Even voel ik mij trots en ingeburgerd, tot de verkoper zegt: ‘Alstublieft, uw ticketje’. Ticketje, ticketje, natuurlijk ticketje, hoe kon ik zo stom zijn!
Met het schaamrood op de kaken betreed ik de eerste ruimte. En dat begint meteen al goed. Aan de muren hangen enkel zelfportretten. Waarom bescheiden zijn, als je goed kan schilderen?, lijkt het motto. Waarom moet elke Nederlander toch zo zelfvoldaan zijn?, vraag ik mij af. Had het protestantisme ons niet geleerd nederig te zijn? Als ik mijn weg vervolg wordt het nauwelijks beter. Laagland, schapen, molens, burchten, arbeiders met bemodderde gezichten, grachten, nog meer schapen. Het lijkt erop dat zelfs de meest avantgardistische schilders nog een erectie kregen bij het zien van de kale vlakte die zich zonder dijken allang bij Atlantis zou hebben gevoegd.
Pas in de vierde ruimte verschijnt er een eerste glimlach op mijn gezicht. Naakte vrouw van Jan Sluijters. Die dartelende kleuren, die schaamteloze plooien in het vlees. Het doet denken aan Turks Fruit van Jan Wolkers, een lichtpunt in de Nederlandse cultuur. Een toonbeeld van onze vrije geest, onze – alleen hier durf ik in de wij-vorm te spreken – oeverloze tolerantie. En deze lijn wordt voortgezet: Karel Appel, Lucebert’s Kluizenaar… Mijn Vaderlandse trots laait op als nooit te voren. Maar net als ik op het punt sta mij met mijn oorsprong te verzoenen en ik mijn hand op mijn hart leg om uit volle borst het Wilhelmus te scanderen, lopen twee landgenoten langs: ‘Wel een beetje karig hè, voor die 7 euro’.
Het is een onbegonnen karwei. Als je eenmaal de grens bent overgestoken en achteromkijkt naar het land waar je je jeugd hebt doorgebracht, het land dat je nu verlaat, en dan bedoel ik ook echt verlaten, in de zin van dat je niet zeker weet of je er ooit nog zult wonen, dan blijft er niets anders over dan afstand. Een vage mengelmoes van heimwee en schaamte. Ik zal nooit meer echt Hollander zijn, op precies zo’n zelfde manier als ik nooit meer een kind zal zijn.
Als ik het museum uit loop en langs de kassa kom, steek ik bij wijze van afscheid mijn hand op naar de kaartverkoper. Geen ‘doeg’, geen ‘salut’, want zolang ik zwijg, ben ik wie ik ben, geen Hollander, geen wannabe Vlaming, maar gewoon een jongen van twintig, op zoek naar een thuis.
Door: Tiemen Hiemstra
Lang Leve Lawaai
Ik zit thuis wat tegen mezelf te praten over koetjes en kalfjes. “Alleen positieve dingen”, zei de psycholoog. Maar niet te luid, want de buurjongen moet blokken voor zijn examen hoekanikiedereenintzakzettenmarketing en de andere buren hebben een demente moeder die al slaapt. Aan muziek spelen moet ik zelfs niet beginnen. Maar dat vind ik allemaal niet erg, want het is slechts stilte voor de storm. Straks kan ik naar optredens bij Donderbar. Mijn muziektherapeut meent dat muziek mijn enige redding is.
Ik kom aan bij Bar Nadar en krijg te horen dat Donderbar niet meer mag doorgaan wegens lawaaioverlast. Joke Schauvliege heeft een leuke trend gezet met haar geluidsmoord. Ik probeer een paniekaanval te onderdrukken. Kan ik voor optredens enkel terecht bij afgelegen plekken als Trix, Petrol of Scheld’apen, met de kans om een verkrachtingstrauma aan mijn dossier te kunnen toevoegen?
Dan maar op café. Daar begin ik op het terras te smirten met een oudere man, zodat ik morgen tegen de psycholoog nog eens over mijn Elektracomplex kan zeuren. We beginnen te kussen, maar dan duikt een agent op die ons verzoekt om iets minder smakkende geluiden te maken. Moet ik mij vanaf nu beperken tot lichaamstaal om te communiceren? Of moet ik afzakken naar één of andere drugsdisco om me eens te kunnen laten gaan? Dat is pas echt geen goed plan voor iemand in mijn toestand.
Als aliens ons zouden observeren (en enige kennis over veeteelt hebben), dan zouden ze denken dat de politie herders zijn die aan het oefenen zijn om hun schapen in en uit de omheining te drijven. Eerst wordt iedereen uit de cafés gejaagd, met de stok der rokersboetes. Even later klagen er mensen – die er nota bene zelf voor gekozen hebben om in het stadscentrum te gaan wonen – over teveel lawaai. Daarop komen diezelfde agenten weer langs om iedereen naar binnen te drijven. De politie is je wispelturigste herder. Maar mensen zijn geen schapen, schapen vind je enkel op het platteland. Antwerpen daarentegen is een grootstad en daar horen nachtelijke geluiden bij.
Wanneer ik in een manische bui op antwerpen.be doorklik naar toerisme, uitgaan, nightlife en centrum, staat er enkel “Zeker eens binnenspringen in Café Capital middenin het stadspark”. Is dit een vorm van wel erg zwarte humor? Het gebouw van Café Capital werd eind 2010 gecremeerd, net als Donderbar is vermoord en elk geluid in de kiem wordt gesmoord. Echt veel toeristen gaan we niet lokken naar de begraafplaats. Mensen komen niet voor een doodse stad, mensen komen voor leven. Een centrum hoort te bruisen en als je niet van bruis houdt, bestel dan platteland.
Door: Annelies